Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6754

Datum uitspraak2007-10-02
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 07-5806
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verweerder heeft een binnenplanse vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een bedrijfspand. Het beroep is ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 5806 uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2007 in de zaak van: Stichting 't Veerhuis Waarderhaven, gevestigd te Haarlem, verzoekster, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder, derde partij Shurgard Nederland B.V., gevestigd te Den Haag, gemachtigde: mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 juni 2007 heeft verweerder vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een vestiging van Shurgard Self Storage op het perceel Pieter Goedkoopweg 2 te Haarlem, kadastraal bekend als Haarlem II, sectie N, nr. 1173. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 augustus 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 september 2007, alwaar namens verzoekster is verschenen J.F. de Weers, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P. de Vries. Namens de derde partij zijn verschenen haar gemachtigde, voornoemd, [X], vice-president development Shurgard Europa, en [Y], vice-president Shurgard development Nederland. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Ingevolge artikel 8, derde lid, onder c, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan "Waarderpolder" mag de hoogte van de gebouwen op de voor bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden niet meer bedragen dan: - 20 meter op de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding als bedoeld in artikel 4, lid 4; - 15 meter op de overige gronden, tenzij op de kaart een andere maximale hoogte staat aangegeven. Ingevolge artikel 8, vierde lid, onder e, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan "Waarderpolder" zijn burgemeester en wethouders bevoegd, op basis van artikel 15 WRO, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3 sub c, ten behoeve van een grotere hoogte van de gebouwen op de overige gronden tot een maximum van 20 meter. Artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet luidt als volgt: De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond, als bedoeld in artikel 44, eerst lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn. 2.3 Op 13 december 2006 heeft de derde partij verweerder verzocht een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het bouwen van een bedrijfsgebouw. De grond waarop het bouwplan betrekking heeft is gelegen in het bestemmingsplan "Waarderpolder" en is daarin bestemd voor "bedrijfsdoeleinden (B)". Het bouwplan is deels geprojecteerd op de overige gronden waarvoor ingevolge artikel 8, derde lid, onder c, van de planvoorschriften een maximale bouwhoogte van 15 meter geldt. Voor dit deel heeft verweerder op grond van artikel 8, vierde lid, onder e, van de planvoorschriften vrijstelling verleend, in dier voege dat ook hier tot een hoogte van 20 meter mag worden gebouwd. Daarbij is tevens een bouwvergunning eerste fase afgegeven. 2.4 Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen. Omdat inmiddels een bouwvergunning tweede fase is verleend en de derde partij reeds is gestart met werkzaamheden, heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het besluit wordt geschorst. 2.5 De voorzieningenrechter overweegt het volgende. 2.6 Het verlenen van een binnenplanse vrijstelling is een discretionaire bevoegdheid waarbij verweerder een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. De voorzieningenrechter dient zich dan ook te beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot de gevraagde vrijstelling heeft kunnen komen. 2.7 Verzoekster heeft aangevoerd dat het bouwplan niet voldoet aan de in het bestemmingsplan gestelde parkeernorm van 16,5 parkeerplaatsen per 1000 m² BVO. Verweerder heeft aan zijn besluit een advies van de afdeling Verkeer en Vervoer ten grondslag gelegd, waarin wordt gesteld dat de parkeernorm uit het bestemmingsplan te hoog is voor de beoogde functie. De derde partij heeft in dit verband aangevoerd dat zij, gelet op het verkeersonderzoek dat is uitgevoerd bij een vergelijkbare vestiging in Nijmegen en haar ervaringen met de 32 reeds bestaande vestigingen, ongeveer dertig bezoekers per dag verwacht. Omdat deze bezoekers verspreid over de dag komen, tussen 07.00 en 23.00 uur, kan volgens haar met maximaal drie á vier parkeerplaatsen in de te verwachten parkeerbehoefte worden voorzien. Nu het bouwplan voorziet in zes parkeerplaatsen, waarvan vier voor bezoekers, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat het bouwplan in voldoende parkeerruimte voorziet. 2.8 Voorts meent verzoekster dat de realisering van het project naast de entree van de Waarderpolder in strijd is met verweerders voornemen de Waarderbrug autoluw te maken. Deze grief kan niet slagen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het aantal extra verkeersbewegingen tengevolge van de verleende vrijstelling beperkt zal zijn. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat inmiddels is gestart met de bouw van de Schoterbrug, welke in 2009 gereed zal zijn en voor een betere verbinding met de Waarderpolder zal zorgen. Volgens verweerder zal de verkeersdruk op Waarderbrug hierdoor aanzienlijk worden ontlast. De voorzieningenrechter acht dit standpunt niet onredelijk. 2.9 Gelet op het voorgaande kan ook de grief van verzoekster met betrekking tot de te verwachten geluidsoverlast niet slagen. Voor zover verzoekster meent dat geluidsoverlast zal ontstaan omdat het gebouw resoneert, overweegt de voorzieningenrechter dat deze stelling geenszins is onderbouwd met objectieve gegevens. 2.10 Met betrekking tot de grief van verzoekster dat de woonbootbewoners door de hoogte van het bouwplan geen zonlicht meer zullen krijgen, overweegt de voorzieningenrechter dat deze hoogte voor het merendeel van het project zonder vrijstelling kan worden gerealiseerd. Over een lengte van ongeveer vijftien meter heeft verweerder vrijstelling verleend van de in de voorschriften gestelde maximale bouwhoogte. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal de verminderde zonlichttoetreding tengevolge van dit deel beperkt blijven, hetgeen eveneens kan worden opgemaakt uit de door de derde partij overgelegde schaduwanalyse. Hieruit blijkt dat alleen op 21 december sprake zal zijn van extra schaduw voor drie woonboten. 2.11 Verzoekster meent dat verweerder ingevolge artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften geen vrijstelling had mogen zonder een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten. Verweerder heeft hier tegenin gebracht dat de vereiste verklaring van geen bezwaar niet ziet op het verlenen van vrijstelling voor de in artikel 8, derde lid, onder c, genoemde hoogte. Alhoewel artikel 8, vierde lid, aan duidelijkheid te wensen overlaat, is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat dit voorschrift in ieder geval geen verklaring van geen bezwaar eist voor het verlenen van vrijstelling van de in de planvoorschriften genoemde hoogte. 2.12 Op grond van het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen van de bestemmingsplanvoorschriften. Nu niet is gebleken van andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 56a, eerste lid, Woningwet was verweerder gehouden de bouwvergunning eerste fase te verstrekken. 2.13 Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter in de bezwaren van verzoeker geen grond voor de verwachting dat het besluit geen stand zal kunnen houden. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen aanleiding. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. 2.14 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing 3.1 De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 2 oktober 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.